Een, twee, drie
1, 2, 3

Eén, twee, drie
Handjes op de knie
Vier, vijf, zes,
Kurk op de fles
Zeven, acht en negen
'k kwam ...(Marietje) tegen
Acht en twee is tien
Ik heb je al gezien !

1, 2, 3 : Vocabulaire

De hand = la main ; op = sur ; de knie = le genou
4, 5, 6,
De kurk = le bouchon ; de fles = la bouteille
7, 8, 9,
Tegenkomen = rencontrer
Tien = 10
Ik = je ; zien = voir ; hebben = avoir